Mijn baas, Vader Zwart, had altijd de gewoonte om op maandagochtend de werkplaats pas om acht uur te openen.
Week in week uit was dat hetzelfde liedje, totdat op een zekere maandag de deur ineens gesloten bleef. Stond ik dan, met de andere loodgieters. Met opgetrokken wenkbrauwen keken we elkaar aan.
Toen we door het raam van de werkplaats loerden, zagen we dat zijn trouwe vervoersmiddel, een Volkswagen Kever, geheel gedemonteerd was. De onderdelen lagen als een soort puzzel uitgespreid op een groot wit laken.
Pas nadat een van de loodgieters veelvuldig en hard op de deur van de werkplaats had geklopt, deed Vader Zwart de deur open. Hij zag eruit! Hij had donkere wallen onder zijn ogen en een baard van zeker vier dagen.
Geïrriteerd gaf hij te kennen dat zijn auto de hoogste prioriteit had en dat hij niemand in de werkplaats kon hebben, behalve dan de loodgieters die verstand hadden van Volkswagens.
De rest van de loodgieters werd zonder pardon naar huis gestuurd voor een verplichte snipperdag op zijn kosten. Ik mocht blijven, want ik reed ook in een Volkswagen.
Terwijl mijn collega’s bijzonder opgewekt naar huis gingen (een betaalde snipperdag! Wat een feest!) kroop Vader Zwart onder de wagen. Ik kreeg de instructie dat ik vooral zijn commando’s moest opvolgen en dat deed ik dan ook braaf. Ik voorzag hem van allerlei steeksleutels en ringsleutels en nou ja, noem maar op.
In de middag was het zover: de motor kon in de achterkant van de Kever worden geplaatst.
Je moet weten: deze Vader Zwart had zo vreselijk veel verstand van Kevers, dat de monteurs van Ben Pon, die de Kever toentertijd in Nederland op de kaart wist te zetten, langskwamen voor advies. Vader Zwart pakte dan de boeken erbij, en vertelde ze wat ze moesten doen. Kunjenagaan!
Hij kende deze Kever dan ook van binnen en van buiten.
Toen we eenmaal klaar waren met het plaatsen van de motor vroeg Vader Zwart, terwijl hij zijn handen afveegde: “Hoe vaak denk jij dat ik moet starten voordat het motortje loopt?”
Ik dacht even na en antwoordde: “Vijf keer.”
“Wedden om een krat bier dat ‘ie binnen twee keer loopt?”
“Goed,” zei ik en we schudden elkaar de hand.
“Kom maar naast me zitten, en kijk.”
Hij stak de sleutel in het contact, draaide en verdomd, één keer starten en de motor liep als een zonnetje. Dat kostte mij dus mooi een krat bier voor de vrijdag, want dan gingen alle loodgieters na werktijd in zijn kantoor de mooie verhalen van de afgelopen week zitten vertellen.
Die vrijdag heb ik nog nooit een man zó zien genieten als Vader Zwart.
Geld was zeker niet zijn drijfveer, o nee. Dat was een fijn leven, mét zijn loodgieters. En waar hoor je dat tegenwoordig nog?